zondag 19 januari 2020

Sprookje.

Er was eens een prinsesje, een heel gewoon prinsesje. Ze was niet mooier of lelijker dan de andere prinsessen, een beetje ouder misschien, dat wel. En zoals het typisch is voor echte prinsessen, had ze een gouden hart voor ieder mens en dier, en hield ze ontzettend veel van de natuur.
Het prinsesje woonde alleen in een stukje van een grote grijze toren. Jarenlang had ze geduldig gewacht op haar prins, maar die, die was jammer genoeg nooit gekomen. Tja, hoe zit dat tegenwoordig ook met die moderne prinsen, hé... 't Is moeilijk te zeggen eigenlijk. Wie weet reed hij totaal verloren in de wirwar van straatjes om die grote toren heen, mogelijk deed z'n gps het niet meer, of had hij het -échte man zijnde- echt niet zien zitten om de weg te vragen en was hij onverrichterzake dan maar weer huiswaarts gekeerd. Ze wist het niet.

"Och, misschien ben ik wel zo'n prinses zonder prins", had ze na een tijdje besloten, "die moeten er immers ook zijn, hé!" En heel alleen had ze er dan maar het beste van gemaakt, en haar prinselijke vertrekken heel persoonlijk ingericht met allemaal spulletjes en kleuren die haar blij maakte. Als je goed luisterde, weerklonk heel af en toe haar heldere stem vanuit de toren en hoorde je haar toch nog eens hoopvol zingen "Some day my prince wil come"..., maar meestal bleef het stil. Met het verstrijken van de jaren verdween het prinsesje meer en meer onder de bloemen en het gebladerte van de haar zo geliefde, omringende fauna en flora. Ze gunde de woekerende, alles overgroeiende planten graag hun ruimte. Zij zelf bracht toch een groot deel van haar dagen door in haar vorstelijke bed in het koninklijk roze slaapvertrek, waar ze, zoals sprookjesprinsessen nog wel eens meer blijken te doen, jarenlang sliep, en sliep, en sliep.
Tot, op een wonderlijke dag, er tóch een prins aan haar roze ledikant verscheen! Absoluut geen idee hoe die binnen geraakt was! Het prinsesje had lang geleden al geleerd zowel zichzelf als haar stukje toren uitzonderlijk goed te beschermen tegen boze tovenaars, valse heksen en ander gespuis, maar vooral tegen die verschrikkelijke namaakprinsen. Deze prins moet er dus ééntje geweest zijn van een bijna uitgestorven soort, zo één met de magische krachten van een sprookjesheld, die vuurspuwende draken verslaat en zich zonder verpinken met z'n trouwe zwaard een weg door een oerwoud van doornen hakt.
Heel voorzichtig aaide hij het prinsesje over haar wang, draaide een krulletje in de haarlok die over haar oor lag en boog zich voorover voor een tedere kus... "Nondepitjes", dacht de prinses half ontwakend, "toch wel een beetje een vóchtige kusser, hoor, die prins!"...
Op dat moment werd ik wakker, knus omringt door m'n vele zachte roze beddengoed, met het warme wollige lijfje van kater Poekie ronkend dicht tegen me aan. Uiterst voorzichtig, bijna secuur bedachtzaam, gaf hij me kleine likjes in m'n gezicht, ondertussen overal vochtige roze-neus-afdrukjes achterlatend. Zijn ene voorpootje aaide ongewild m'n wang terwijl het andere speels wat in m'n haar graaide. Die lieve schattige Poekie toch! Mijn kleine viervoetige prinsje, die zo ontzettend veel van me houdt. Mijn hart smolt. Daar heb zelfs ik geen woorden voor... Het was een echt ontzettend vertederend moment. Zodanig hartveroverend zelfs dat het me niet eens kon schelen dat er geen echte sprookjesprins me wakker gekust had. ;-)



Geen opmerkingen:

Een reactie posten