Nooit gedacht da'k nog eens zou schrijven over de gevaren bij het opluisteren van missen... O ja, ik zing wel eens vaker vanop een hoogzaal in bedenkelijke staat. Zo ééntje dat wat schuin omlaag helt, alsof het elk moment de diepte in kan storten. Of ééntje waarvan het hout een wijd verspreid kantpatroon van gaatjes vertoond, gevolg van vraatzuchtige houtwormen. Of veel vaker voorkomend -en gelukkig een stuk minder beangstigend, maar toch...- hoogzalen die aan alle kanten piepend en krakend meedeinen op het ritme van de muziek, zeker als de organist vol enthousiasme even àlles uit het orgel haalt. Daar stel je je als zangeres -met hoogtevrees- noodgedwongen een beetje op in, het went en je staat er op den duur niet echt meer bij stil. Door de jaren heen werden dit soort situaties dan ook eerder grappig dan onheilspellend.
Soms is de weg naar het hoogzaal trouwens nog het meest angstaanjagend. De eindeloos lange, minuscuul smalle wenteltrapjes met krakende treden, gemaakt uit hout waar de tijd hier en daar wat stukken uit hapte, waarin je hak komt vast te zitten of je dreigt doorheen te zakken. Of de stenen torentrapjes, zodanig uitgesleten dat ze eigenlijk meer een spekgladde schuifaf omlaag vormen dan een deftige trap omhoog. En als er al eens een mogelijke leuning is, in de vorm van een dik grof loshangend touw bijvoorbeeld, dan heb je daar weinig of geen houvast -en al zeker geen steun- aan, geloof me. Meestal is die vaak onmenselijk smalle koker waarlangs je je dan, gepakt en gezakt, in mijn geval ook steevast op hoge hakken en in lange rokken, langzaam met het nodige gepuf en gesteun naar omhoog wringt op de koop toe verschrikkelijk smerig. Elke keer weer veeg ik met m'n lange jassen en jurken het stof, vuil en spinnenwebben van jaaaaaren bij elkaar. Soms vraag ik me giechelend af of men daar misschien stiekem rekening mee houdt als ze mij vragen om te zingen...
Vandaag, op een pas hersteld bakstenen en betonnen hoogzaal, onder een pas hersteld betonnen plafond, met een pas hersteld en dus terug bijzonder robuust Klais-orgel, misten we absoluut niets aan stevigheid. En, daar ook het trapje, zij het met wat rare oneven treden, in beton gegoten is, en zelfs een -heel eigenwijs en vindingrijk uit plastieken waterleidingsbuizen gefabriceerde, geïmproviseerde slappe leuning heeft, moest daar eveneens voor geen instorten gevreesd worden. Met overtuiging marcheerde ik aldus gezwind en onbevreesd door de kerk en langst de wentelende treden omhoog, en met lichte haast ook, want mijn start die ochtend -en daardoor ook mijn aankomst- had een beetje vertraging opgelopen.
Bovenaan de trap in de stikdonkere houten doorgang, dwars door de grote orgelkast, met aan elke zijde een deurtje tegen de immer felle ijskoude tocht: een gesmoorde gil, een luide bons, een half ingehouden vloek, een gevallen diva. Niet door haast, niet door onoplettendheid of door verstrooidheid, maar domweg door de meedogenloze duisternis miste ik dat éne piepkleine allerlaatste afstapje... en maakte met die onverwachte glissando op een zeer onaangename manier kennis met de niet meegevende hardhouten vloer.
Kort samengevat, ik deed m'n achternaam 'eer' aan: Kristina Meganck, die ging 'mé' ne 'ganck'... hihihi
Snipverkouden organist Peter Maus, die al de hele tijd stevig wat wind door de pijpen zat te blazen, hield gealarmeerd door de vreemde geluiden midden in een groots akkoord op met spelen. Nog voor ik overeind kon krabbelen hoorde ik hem over het hoogzaal in mijn richting rennen en slechts enkele seconden later rukte hij met een verschrikte gezicht het houten deurtje open. Wreed bezorgd, om mij, de verongelukte sopraan, uiteraard, maar toch zeker en vast ook over alle eventuele schade die de gekoesterde en net herstelde orgelkast mogelijk opgelopen kon hebben door zo'n zwaar neerstortende diva...
Het viel niet mee om, bibberend op m'n benen van 't verschieten, mezelf van de koude planken op en bij elkaar te rapen en genoeg concentratie terug te vinden om al die geliefde, geweldig mooie doch ook zware werken naar behoren en zonder muzikale uitschuivers te zingen. Maar blijkbaar brengt pijn een soort ongeëvenaarde strijdvaardigheid in mij naar boven, want zo mogelijk nog meer dan anders dansten de noten krachtig en zuiver uit me, prachtig begeleid en stevig ondersteund door de virtuoze vingers en vederlichte voeten op de vele klavieren. "Der Engel" zweefde op zonlichte vleugels langs de glasramen, "Gebet" en "Ave Maria" klonken innig warm en oprecht, "Hör mein Bitten" droeg dramatisch en melodieus z'n passionele boodschap uit, de misdelen van Langlais schalden als ware strijdliederen door de immense ruimte, en tot slot, als overheerlijke kers op de taart, een meer dan jubelend "Zueignung".
Bij deze is het dus nog maar eens bewezen: wiebelende orgelbankjes, dikke snottebellen en stapels zakdoeken op en naast klavieren, domme tuimelingen, geschaafde handen, pijnlijke rug en elastieken bibberbenen... wat de omstandigheden ook zijn, niets houdt ons tegen om, zoals vanochtend, steeds weer een sterk staaltje muzikaal kunnen en prachtig samenspel neer te zetten. Ondanks of dankzij, kies zelf maar.
De vele aanwezigen hebben er absoluut met volle teugen van genoten -dat kwamen ze me bij de 'koffie' achteraf toch allemaal vertellen- maar volgens mij valt hun genoegen in het niets bij de verrukkelijke hoeveelheid deugd die Peter en ik er zelf aan beleefden. Waar een gevallen diva al niet goed voor is, hé... ;-)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten