En daar was ik oprecht blij om. En niet alleen omdat ik het mogen opluisteren van een allerlaatste afscheid nog steeds, en in alle nederigheid, als een grote eer beschouw en het, wat mij betreft, dus niet minder dan perfect moet zijn. In dit geval zou ik naast de gekende werken ook een voor mij volledig nieuw lied zingen, speciaal op verzoek van de echtgenoot van de door de vele aanwezige familieleden, vrienden en kennissen overduidelijk zeer geliefde en gekoesterde overledene. Ontroerend in eenvoud walste 'Reich mir zum Absied noch einmahl die Hände' uit de operette 'Viktoria und ihr Husar' van Paul Abraham door de muisstille kerk. Vrij vertaald betekent de tekst zoveel als 'Laat ons als afscheid nog één keer elkaars handen vasthouden...' En de zachtheid van die gewenste tedere aanraking staat haaks op het onderliggende verdriet dat zich in een soort ontkennende boosheid uit in best wel harde zinnen als ''Schön war das Märchen, nun ist es zu Ende" (het sprookje was mooi, maar nu is het voorbij) en "Liebe und Glück sind nur ein Traum" (liefde en geluk zijn slechts een droom). Of,... hoe ongelofelijk perfect een lied bij een gelegenheid kan passen...
Een dag later dansen de muziek en de woorden nog steeds onophoudelijk door m'n hoofd. 't Is duidelijk dat dit niet de laatste keer zal zijn dat ik dit zing. Het staat nu reeds om zoveel redenen diep in m'n geheugen gegrift. Net zoals die onbetwistbare liefde tussen die twee mensen die elkaars leven 61 jaar deelden. Het doet me wat. Echt waar.
De gebruikte partituren weer netjes opbergend, viel m'n oog op een vergeten piepklein schrijfseltje van mezelf, iets dat ik ooit op de tram noteerde, zo'n voorlopertje van m'n blogjes. En omdat het zo ontzettend mooi aansluit bij dit liefdevolle afscheid ga ik jullie het zeker niet onthouden. 💗
Als een opgewonden vogeltje kwetterde het kleine oude madammeke aan één stuk door, de hele tramrit lang. Over de kinderen, de korte huwelijken van tegenwoordig, en “dat zij getweeën nu toch al méér dan 60 jaar getrouwd waren, jaja, sinds den derde augustus!”.
Het kleine oude meneerke, dat naast haar zat, liefdevol en koesterend haar hand vast hield en haar de hele tijd met twinkeloogjes van onder z’n petje aankeek, repliceerde op just gemikte momenten met "ja", "nee", "ochottekes toch" en "g’hebt groot gelijk, schat!"...
"Ge moet wel heel erg veel van iemand houden als je zoveel jaren naar zoveel getjilp kan luisteren", dacht ik glimlachend en vond het ontzettend schoon.
